Hoe mijn tuin ervoor gezorgd heeft dat ik van mijn boek bleef dromen.
“Nog een keer haalde ze diep adem, toen hield ze het gordijn van klimop opzij en trok aan de poort. Hij ging open, langzaam, heel langzaam. Ze glipte naar binnen, trok de poort dicht en ze leunde er met haar rug tegenaan. Vol verbazing en opwinding staarde ze om zich heen.”
Frances Hodgson Burnett – De Geheime Tuin
Zo voelde ik mij precies toen ik voor het eerst mijn tuin zag. Het hoorde bij een onopvallend klein huisje in een gewone straat. Je zou er zo voorbij lopen als je niet beter wist. Het huis stond leeg en er was geen hek of poort die de toegang tot de tuin blokkeerde. Toen ik door de voormalige brandgang naast het huis liep, voelde ik mij opgelaten. Het huis was immers niet van mij. Maar toen ik de hoek om was, dacht ik er niet meer aan.
De tuin achter het huis
Een enorme tuin strekte zich voor mij uit. Omsloten door verwilderde heggen. De hoge bomen uit de aangrenzende tuinen gaven mij het gevoel dat ik midden in een park stond. Het onkruid dat aan weerszijden van het tuinpad groeide, kwam tot mijn knieën. Achter in de tuin stonden twee seringenboompjes in volle bloei. Vlinders dansten om de paarse bloesem heen. Het vervallen schuurtje dat erachter stond, merkte ik nauwelijks nog op.
De tuin was wild, bijna ontembaar leek het. Het zou heel wat werk zijn om de tuin op te knappen. En al dat onderhoud wat er nog bij kwam kijken. Maar op dat moment interesseerde mij dat niet. Het enige wat ik zag, was wat de tuin kon worden. De mooiste plek die ik me maar kon wensen.
De tuin komt tot leven
Ik was begin twintig toen ik er kwam wonen. Ik was vaak onrustig en op dat soort momenten vluchtte ik de tuin in. Dat klinkt misschien een beetje dramatisch, maar het hielp mij om in de tuin bezig te zijn. In de jaren die volgden ontstond er een grasveld waar eerst het onkruid woekerde. Op de plek van het vervallen schuurtje legde ik een bloemperk aan. Ik plantte rozen en hortensia’s in de brandgang naast het huis. En telkens als ik klaar was, waren mijn zorgen niet meer zo belangrijk.
Stukje bij beetje kwam de tuin weer tot leven. En daarin vond ik een stukje van mijzelf terug. Ik was het een beetje kwijtgeraakt.
Mijn boekdroom
Het was in deze periode dat ik droomde van mijn oude kat die mij de weg naar een nieuwe plek wees. In mijn droom beloofde ik hem dat ik over dat avontuur een boek zou schrijven. Je leest het hier. Sinds die droom liet het idee van een boek schrijven mij niet meer los. Altijd als ik in de tuin bezig was, sijpelden ideeën voor nieuwe verhaallijnen mijn hoofd binnen.
Maar als ik ze probeerde op te schrijven, vielen ze tot stof uiteen. Dus gaf ik het meteen weer op. Zonde van mijn tijd om er nog meer energie in te stoppen. Gelukkig hadden de verhalen daar geen boodschap aan.
Ze drongen zich aan mij op, hielden mij uit mijn slaap. Want elke keer als ik in de tuin was geweest, werd er een slot ontgrendeld. Dan zette ik de poort met een kier open om een glimp op te vangen van een woeste plek die ik nog niet durfde te betreden. Ik zou er nog jaren werk aan hebben. Dat zag ik in een oogopslag. Wilde ik dat wel?
De tuin en mijn kat
Ze horen bij elkaar. Mijn kat heeft vele uren in die tuin rondgestruind. Soms kwam hij bij mij liggen in het gras. Hij is twintig jaar oud geworden. Mijn wijze, trouwe vriend. Ik mis hem nog altijd. De tuin en de kat zijn voor mij inspiratie geweest voor mijn verhaal Vorst. Een eerbetoon aan een magische tijd waarin ik een beetje meer volwassen werd en het zaadje voor het boek dat ik wil gaan schrijven is geplant.
Nog steeds twijfel ik of ik wel kans van slagen heb. Het boek is op dit moment een woest onbegaanbaar gebied voor mij. Maar steeds vaker denk ik dan aan mijn oude tuin. Hoe ik steeds opnieuw een onbegaanbaar stukje terrein bewerkte waar na verloop van tijd de bloemen weer wilden bloeien. Er zijn jaren overheen gegaan voordat die tuin de mooiste plek werd waar ik wilde zijn. En dan bedenk ik weer hoe ik dat voor elkaar heb gekregen. Ik had geduld.
Geduld is een schone zaak
Ik merk het als ik een kort verhaal schrijf. De eerste versie is nooit het verhaal. Het is een opzet van waaruit ik verder kan uitbouwen en betere ideeën krijg. Inmiddels houd ik daar rekening mee en laat ik me daardoor niet meer uit het veld slaan. Het is een kwestie van schrijven, wegleggen, zinnen verbeteren of schrappen, weer wegleggen dan weer herschrijven. Dit gaat zo door totdat ik op een punt kom dat ik er niets meer aan toe te voegen heb. Dat is het moment dat ik het een ander laat lezen. Ik heb een aantal lieve mensen om mij heen die mij altijd van waardevolle feedback voorzien. Daar ga ik vervolgens mee aan de slag en dan is het tijd om het verhaal te delen met de buitenwereld.
Mijn geduld raakt op
Als dit met het schrijven van een boek ook zo gaat, durf ik het aan. Ik denk dat ik nu wel een beetje geoefend ben in geduld hebben. Het is leuk om te merken dat veel mensen gelijk heel enthousiast reageren als ik ze vertel over mijn boekplan. ‘Doen!’ zeggen ze dan. Mijn geduld met uitstellen heeft nu misschien wel lang genoeg geduurd.
Ja, ik ga het doen!