Hij schrok wakker en gaf een klap tegen de wekker. Automatisme. De wekker zette hij al een half jaar niet meer. Toch lukte het hem maar niet om uit te slapen. Altijd werd hij om half zeven wakker. Hij stapte uit zijn bed. De slaap zou niet meer komen.

In zijn badjas stommelde hij de trap af, de stapels tijdschriften ontwijkend waar hij even geen betere plek voor wist dan de traptreden. In de woonkamer was de parketvloer nauwelijks nog zichtbaar door de volgestouwde dozen met spullen die weg moesten. Hij snelde naar de keuken en deed de deur naar de woonkamer dicht. De enige ruimte in het huis waar hij nog overzicht had.

Terwijl het koffiezetapparaat pruttelde, zocht hij in de la naar een lepeltje. Zijn oog viel op een roze kurkentrekker. Haar kurkentrekker. ‘Winetime, winetime’, riep ze altijd als het vrijdagavond was. Dan proostte ze met haar wijnglas tegen zijn bierflesje, waarna ze zich tegen hem aannestelde op de bank. Hij griste het lepeltje uit de la en duwde hem met een klap dicht. Woest roerde hij met het lepeltje in zijn koffie. Waarom had ze verdomme niet gelijk al haar spullen gepakt, dacht hij.

Hij staarde uit het raam naar buiten en zag hoe de boomtoppen wild heen en weer bewogen. De storm van de afgelopen dagen wilde maar niet gaan liggen. Bruin zand stoof over het terras, bedekte de tuintafel en legde een gele waas over het keukenraam. Laatst vroeg de buurman wanneer hij zijn auto ging wassen. Iedere dag stond die man als een idioot zijn auto te schrobben, een zinloze bezigheid. Na een uur lag het zand er alweer.

Hij had gelezen dat er boven de Sahara voortdurend nieuw zand de lucht in werd geblazen door een grote storm. Met een noordwaartse luchtstroom zou het zand in een paar dagen tijd over duizenden kilometers naar Europa worden vervoerd. Hij vond het ergens wel fascinerend, een stukje Sahara in zijn achtertuin. Maar bij het idee om al dat zand weg te vegen, zijn ramen te lappen en de auto te schrobben, mocht die storm wat hem betreft wel eens gaan liggen.

Hij dronk zijn koffie met langzame teugen en wist nu al dat hij nog een paar koppen koffie zou drinken. Smerig was het eigenlijk. Maar zolang hij dronk, hoefde hij niet te denken aan al die dozen in zijn huis. ‘Het blijft jammer’, zei zijn moeder laatst. ‘Toen Anna hier nog woonde was het hier zo gezellig.’ Hij had toen zijn best gedaan om haar zo snel mogelijk weer het huis uit te werken. Hij had ook liever niet dat ze kwam, maar ze had de sleutel. Laatst was ze bijna de badkamer ingelopen terwijl hij zich stond af te rukken onder de douche. ‘Aaah,’had hij uitgeroepen. ‘Gaat het Har?’ had ze bezorgd geroepen. ‘Ik riep je al de hele tijd maar je gaf geen antwoord.’

Ze bedoelde het goed. Iedereen bedoelde het goed. Een jaar verder en nog steeds voelde hij de leegte die ze achter had gelaten. Moest hij daar inmiddels niet een beetje overheen zijn? Niemand zei het maar hij las het in hun ogen. Anna. Nooit had hij kunnen bedenken dat ze bij hem weg zou gaan. Ze wilde zichzelf beter leren kennen, had ze gezegd. Bij hem voelde ze zich opgesloten, had ze hem verweten. Misschien kwam het nog goed, had ze er zonder veel overtuiging aan toegevoegd. Ze had wat spullen gepakt en was gegaan. De rest zou ze later wel halen.

Maar later was nooit meer gekomen. Van haar beste vriendin had hij gehoord dat ze was gaan backpacken in Afrika. Hij was daar zo kwaad over geweest dat hij er niet eens bij stil had gestaan welke gruwelijke dingen haar allemaal konden overkomen in dat godvergeten oord. Dat kwam later pas. Totdat hij erachter kwam dat ze daar niet alleen was. Ene Charlie verscheen steeds vaker op de foto’s die ze deelde op facebook. Laatst kwam er een foto voorbij dat ze elkaar stevig omhelsden. Vuile slet.

Dat was de druppel geweest. Hij had wat dozen bij elkaar gezocht en had haar spullen erin gepropt. De dozen zou hij binnenkort bij de kringloopwinkel dumpen. Misschien vandaag? Hij stond op en schonk nog een keer koffie in. Hij ging weer zitten aan de keukentafel. Misschien… Een windvlaag smeet zand tegen het raam. De wereld buiten zijn huis verdween in een bruine mist. Hij moest denken aan zijn droom. Een droom die steeds terugkeerde.

Altijd liep hij tussen golvende zandduinen. De zon ging net onder en gaf het zand een zacht oranje gloed. In de verte zag hij iemand lopen. Hij voelde een enorme drang om die persoon te bereiken. Maar hoe hij ook vooruit probeerde te komen, zijn voeten kwamen niet los uit het zand. En dan kwam de storm. Zand omsloot zijn benen, zijn middel, zijn borst. Het pikte in zijn ogen, schuurde zijn wangen en bleef in zijn mond kleven totdat hij langzaam stikte. Net als hij dacht dat hij doodging, dook er een schim op die hem uit het woestijnzand trok. Maar als hij de schim wilde vastgrijpen, vervaagde de figuur in een wervelende bruine wolk.

De droom had vast te maken met het Saharazand dat hem al dagen uit zijn doen bracht. Hij was nu al een jaar uit zijn doen. Zijn contract was niet verlengd omdat hij sinds de breuk een afwezige indruk had gemaakt. Hij moest eerst maar eens aan zichzelf gaan werken, hulp gaan zoeken, had zijn baas gezegd. Maar niet op kosten van de zaak uiteraard. Misschien kon hij nog terugkomen, ze zouden zeker contact houden. Nadat hij zijn toegangspas en laptop had ingeleverd, had hij nooit meer iets gehoord. Ja, toen was hij uit zijn doen. Nu niet meer, nu liep het uit de hand. Hulp zoeken, moest hij hulp zoeken? Hij kon er toch niets aan doen dat hij van de ene op de andere dag werd ingeruild voor Charlie met zijn mannenknot en hagelwitte tanden.

Hij was zo in gedachten verzonken dat hij niet merkte dat het was gaan regenen. Bruine derrie sijpelde in kleine stroompjes langs het raam naar beneden. Hij hoorde de regen steeds harder roffelen op het dak. Het raam veranderde van bruin naar grijs en toen de zon doorbrak, kon hij zijn witte terras weer zien dat al dagen op een zandbak had geleken. Hij dronk het laatste restje koffie op en haastte zich naar buiten.

Even later lag hij in zijn tuinstoel en hield de lucht scherp in de gaten. Twee reusachtige wolken dreven van elkaar af en ontblootten een blauwe hemel. Hij veerde overeind. Ja, daar was het weer! Hij strekte zijn armen uit naar boven, alsof hij iets wilde vastgrijpen. De vleugels van een zweefvliegtuig schitterden in de zon terwijl het een scherpe bocht maakte. Hij wilde het vliegtuig volgen met zijn ogen. Het gaf hem rust. Zo’n diepe rust, dat hij even geloofde dat hij best zonder Anna kon leven. Een zacht briesje streek langs zijn wang. Zou de storm nu echt zijn gaan liggen? Hij hield zijn adem in toen het vliegtuig verdween tussen de wolken. Bang dat daarmee de onrust weer terug zou komen. De onrust die uit de hand was gelopen, die maakte dat er niets meer uit zijn handen kwam.

Opgelucht blies hij zijn adem uit. Het vliegtuig kwam weer tevoorschijn en cirkelde rondjes boven zijn hoofd. De brede witte vleugels deden hem denken aan de vleugels van een engel. Zijn beschermengel die hem altijd weer wist te kalmeren. Wat had hij haar gemist. Tijdens de zandstorm was hij nauwelijks buiten geweest. En als hij dan een keer naar boven tuurde, leek het alsof de hemel hem in zijn gezicht spuugde met die vieze, bruine troep.

Iemand startte de motor van een kettingzaag. Hij vloog overeind uit zijn tuinstoel en keek naar de heg van de buurman. Hij zag hem bovenop het dak van zijn schuur staan. ‘Hé Harold’, schreeuwde de buurman boven het lawaai uit. ‘Even de boom snoeien, dacht ik zo.’ Hij reageerde niet. Kon die achterlijke vent nou nooit eens stil zitten? De buurman zette de motor uit en wees naar hem. ‘Zit jij nou nog steeds in je badjas?’ Hij streek over zijn badjas en keek naar de blauwe badstof die er smoezelig uitzag in het zonlicht. ‘Het is toch veel te koud joh, om hier zo stil in een stoel te liggen. Kleed je aan en laat je handjes eens wapperen.’ De buurman gooide zijn hoofd in zijn nek en lachte bulderend. Voordat hij iets terug kon zeggen, startte hij de zaag weer.

Hij probeerde het lawaai te negeren en ging weer achterover liggen. Hij bepaalde zelf wel wanneer hij zich aan ging kleden. Waar bemoeide iedereen zich toch altijd mee. Hij speurde de lucht af, maar het zweefvliegtuig was verdwenen. Geërgerd veegde hij zaagsel van zijn hoofd. Bruine stofdeeltjes dansten boven zijn gezicht. Zijn benen werden zwaar. Hij sloot zijn ogen en voelde hoe hij onder het zaagsel bedolven werd.

Bloedrode heuvels spuwden zandkorrels de lucht in als schuimende golven in een storm. Zand vulde zijn mond, zijn longen. Hij ging weer stikken. Er doemde een schim voor hem op. Dit keer zag hij een gezicht. Ze was het niet. Altijd had hij gedacht dat Anna hem in zijn droom uit het zand trok. Hij voelde twee sterke handen die zijn schouders beetpakten. Het gezicht lachte hem stralend toe. Even dacht hij zijn eigen gezicht te herkennen.

Weer voelde hij de sterke handen. Ze hezen hem omhoog. ‘He, Harold!’ De stem kwam van ver. ‘Gaat het jongen? Doe je ogen eens open.’ Hij leunde met zijn hoofd tegen een brede schouder aan. De schouder rook naar zaagsel. Hij knipperde met zijn ogen en keek in het bezorgde gezicht van de buurman.

Aan de keukentafel dronken ze allebei een kopje thee. De thee voelde verkwikkend. Hij zou het vaker moeten drinken in plaats van die ranzige koffie waar hij koppijn van kreeg. ‘Tjonge, jonge. Je hing ineens slap in die stoel. Ik dacht dat je een hartaanval kreeg of zoiets.’De buurman nam een slok van zijn thee en keek hem onderzoekend aan. Hij prikte met een vinger tegen zijn borst. ‘Zeg, eet jij eigenlijk wel goed?’ Wanneer had hij voor het laatst iets gegeten? Gisteren, eergisteren? Hij kon het zich niet meer herinneren. De buurman zette zijn kopje met een klap op tafel. ‘We gaan het volgende doen’, zei hij. ‘Jij gaat je wassen en aankleden, dan bak ik een tosti met ham voor je.’ Hij wilde dat de man wegging. Hij wilde alleen zijn, maar gehoorzaamde en vond wankelend langs alle tijdschriften zijn weg naar boven.

Even later zat hij zijn tosti naar binnen te schrokken. De buurman knikte goedkeurend naar hem. ‘Niet om het een of ander, maar ga jij soms verhuizen?’ vroeg hij plotseling. Hij had het kunnen weten. Die man had het natuurlijk niet kunnen laten om in zijn woonkamer rond te neuzen. Hij spoelde een laatste restje tosti weg met wat thee en mompelde: ‘Dat zijn allemaal haar spullen.’ De buurman zei niets en schudde zijn hoofd. Toen zei hij: ‘Daar heb je veel te lang mee gewacht, jongen.’ Een zweem van verdriet verscheen in zijn ogen toen hij eraan toevoegde: ‘Maar het kan altijd erger. Ik heb er wel vijf jaar over gedaan voordat ik de spullen van Sientje eindelijk naar de stort durfde te brengen.’ ‘Sientje?’ Hij woonde hier inmiddels al een aantal jaren maar nooit had hij de buurman met een vrouw gezien.

‘Dat was voor jouw tijd.’De buurman keek een tijdlang zwijgend uit het raam voordat hij verder ging. ‘Ze bleek al jaren een ander te hebben. Vijf jaar lang heb ik op haar gewacht en hoopte ik dat ze tot inkeer zou komen. Op de dag dat ze trouwde met die nieuwe vent van d’r, heb ik al haar spullen het huis uit geflikkerd.’ Hij schudde zijn hoofd en zuchtte diep. ‘Ik ga jou helpen, Harold.’ Hij gebaarde naar de huiskamer. ‘Zoiets moet niet te lang blijven liggen in een huis.’ Voor hij kon reageren, stond de buurman op, liep de tuin in en de poort uit.

Hij staarde naar de bruine vlekken op zijn raam. De laatste restjes zand die niet door de regen waren weggespoeld. Hij pakte zijn telefoon die voor hem op tafel lag. Hij opende zijn facebookapp, scrolde door de berichten en vond een foto van Anna. Met een stralende lach reed ze met Charlie op een kameel door de woestijn. Saharatripje, had ze eronder gezet met een hartje erachter. Wel honderd mensen vonden het ‘geweldig’. Hij ging naar haar profiel en verwijderde haar als vriend.

De deurbel ging. Hij deed open en de buurman stapte zonder iets te zeggen met een stapel dozen de hal in. Hij wees naar de trap. ‘Ook van haar, dacht ik zo?’ Hij knikte naar de buurman. Samen smeten ze de tijdschriften in de dozen en sjouwden ze naar buiten. Dat voelde goed.

De buurman was zo brutaal geweest om een aanhanger aan zijn auto vast te maken. Zijn eigen auto! ‘Eerst naar de kringloop, dan naar de wasstraat,’commandeerde hij. Dit keer voelde hij niet de irritatie die hij altijd voelde als de buurman zich weer ergens mee bemoeide. Het begon tot hem door te dringen dat de buurman hem misschien al die tijd gewoon had willen helpen. En nu hij erover nadacht, besefte hij dat er eigenlijk veel mensen waren geweest die hem hadden willen helpen. Hoe had hij zo bot en onverschillig kunnen zijn. Misschien moest hij zijn moeder straks bellen om haar te vragen of ze bij hem kwam eten.

Hij hoorde een ronkend geluid in de lucht. Hij keek naar boven en zag het zweefvliegtuig tussen de wolken zweven. Ja, de storm was eindelijk gaan liggen. Hij begon te grijnzen en zwaaide naar het vliegtuig.
‘Bedankt’, fluisterde hij.

 7 december 2022  

 

Wat vond je van dit verhaal? Laat hieronder een reactie achter.

Lees nog een ander kort verhaal:

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *