De zon zakt in de zee. Krekels tsjirpen tussen het duingras die als vlammen wuiven in de wind terwijl hij met zijn fiets naar beneden suist. Dwalend tussen de heuvels die langzaam in purper veranderen en uiteindelijk als donkere schimmen in de nacht verdwijnen.

Wat hield hij van die zomeravonden. In tien jaar tijd vervormd tot een vage schemering in zijn gedachten. Want fietsen wilde hij niet meer.  Bang om te vallen, bang voor de confrontatie met zijn lijf maar vooral bang voor wat hij diep vanbinnen wist. Als hij ging fietsen dan ging hij over de Schoorlse Zeeweg naar zee. Door het bos en de duinen.

   ‘Een, twee, een, twee’, mompelt hij voor zich uit. Zijn handen duwen mee op het ritme maar kunnen zijn opgelegde tempo niet meer bijhouden. De helling wordt steeds steiler. Zijn handbike staat bijna stil. De brandende pijn in zijn armen is weer terug. Dit gaat hij niet lang meer volhouden.
   Dan komt de top. Geheel onverwacht. Hij stopt. Het pad naar beneden verlaat het bos en slingert tussen de duinen door die er grauw en verlaten uitzien onder een grijs wolkendek. De wind heeft hier vrij spel en beukt in zijn gezicht. Hij proeft zout op zijn lippen. Voor even sluit hij zijn ogen en ziet hij het voor zich: de zon die op de golven schittert. Aan de horizon een zeilboot.
Morgen, denkt hij. Morgen kom ik terug.
   De kreten uit het bos hoort hij te laat.
   ‘Aan de kant!’, schreeuwt er iemand vlak achter hem. Hij draait zich om en ziet een peloton gele hesjes de heuvel opklimmen. Vlug duwen zijn handen de fiets in beweging. Hij zeilt naar beneden maar natuurlijk is hij niet snel genoeg.
   ‘Ga opzij idioot!’, schreeuwt nu een man in zijn gezicht.
   Een geel lint raast langs hem voorbij. Nog net op tijd verbreedt het fietspad zich zodat hij uit kan wijken. Twee aan twee verdwijnen de wielrenners in het duinlandschap.
   ‘Klootzakken!’, roept hij hen na.
De afdaling gaat hem veel te snel. Hij had er niet aan gedacht om af te remmen. Voor hij het weet zoeft zijn fiets alweer het volgende duin op. Hij is bijna halverwege. Vlug beweegt hij zijn armen. Vlak voor de top zet de wind hem even klem, dan gaat hij eroverheen en schiet hij weer omlaag. Hij gooit zijn hoofd in zijn nek en brult: ‘Awoe awoeeee..!’
De wind grist zijn schreeuw uit de lucht en jaagt het geluid bulderend voor zich uit. Steeds verder landinwaarts waar het wegsterft in de bossen.
   Zijn fiets mindert vaart. Hij komt tot stilstand bij een bankje dat aan het begin van een kale bomenrij staat. De dode takken tekenen zich schril af tegen een begroeide vlakte. Buiten adem draait hij zijn fiets om het bankje heen zodat hij er met zijn rug naartoe zit.
   Het helpt niet. Zelfs als hij de verschroeide bomen niet ziet, voelt het alsof de hete adem van de zomer van 2009 in zijn nek blaast.
   Een stevige wind en een aangestoken vuurtje. Meer was er niet voor nodig geweest. Toen hij de beelden op tv zag in het revalidatiecentrum, was hij voor even zijn benen vergeten die hij niet meer voelde sinds het auto-ongeluk. Zijn geliefde duinen met opzet in brand gestoken. Voorgoed veranderd in een zwartgeblakerde nachtmerrie.
   De zon breekt door de wolken. Een schim schiet door het gras het fietspad op en schittert groen in de warme zonnestralen. Wat nou onherstelbaar verwoest, denkt hij, als hij het wezentje ziet. Ook hij had dat geloofd vlak na de brand.
   Maar toen kwamen de eerste krantenberichten. De duinen stonden weer in bloei! Hij had ze allemaal uitgeknipt en in een doos bewaard.
   En hij droomde. Van een sterke wind die de zaden van wilde orchideeën verspreidde over het uitgeputte zand, die insecten optilde en weer neerzette in de uitdijende heidevelden, die de vogels voortdreef over het land, net zolang tot ze neerstreken in het helmgras.
   ‘Ga dan toch kijken!’, zei zijn vrouw als hij erover begon. ‘Je kunt je motortje toch aanzetten als het niet meer lukt?’ Maar dat vertikte hij. Of hij bereikte de Schoorlse Duinen op eigen kracht of helemaal niet. Dus bleef hij thuis. Want hij kwam toch nauwelijks vooruit op dat rotding.
   Maar toen de krantenknipsels uit hun doos begonnen te groeien, reed hij op een dag zijn handbike uit de garage. Eerst kwam hij niet verder dan de rand van het bos. Daar staarde hij dan een tijdje naar het steile pad dat verdween in een donkere bomentunnel. Maar na een paar weken zwoegen, was hij door de tunnel heen en gebeurde het steeds vaker dat hij pas halverwege het bos weer omdraaide. En zo kwam hij iedere dag dichterbij.
   Een meeuw scheert rakelings langs zijn hoofd en hij duikt weg. Als hij weer opkijkt, is het groene diertje op het fietspad verdwenen. Het was een zandhagedis. Even had hij zich laten zien. Alsof het hem welkom wilde heten in zijn nieuwe leefomgeving.
   Hij kijkt om zich heen en pas nu ziet hij de duinen zoals ze geworden zijn. In een waas van tranen golven ze in pasteltinten om hem heen. Omarmen hem als een oude vriend die hem bekend voorkomt maar toch ook veranderd is.
   Hij veegt zijn gezicht droog met de mouw van zijn jas. Hij is moe, hij moet naar huis nu hij de wind nog in zijn rug kan hebben. Als hij op het fietspad staat, kijkt hij nog even naar de bomenrij. De takken kleuren goud in de zon. Dan valt zijn oog op de tekst die op de rugleuning van het bankje staat gegraveerd. Als een vage melodie dringt het zijn hoofd binnen.
   Een glimlach, een aarzeling, dan keert hij zijn fiets op het pad. De wind blaast hem bijna achteruit. Hij knikt naar het bankje en start de motor.
   Blauwe, paarse en rode bloemen dansen hem tegemoet in de harde wind en eindelijk, eindelijk komt daar vanachter de duintoppen de zee tevoorschijn. En in zijn hoofd klinkt een lied.

Zeil op de wind van vandaag

 10 september 2021  

 

Lees hier meer over dit verhaal:

Lees nog een ander kort verhaal:

4 reacties

Prachtig hoe je de liefde voor de natuur zo mooi in een verhaal kan gieten. Ik leef helemaal mee de man. En wat een mooie zin om mee af te sluiten. Er zit veel wijsheid in jouw woorden.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *