Kraai
Ik had nog vijf minuten. Te weinig tijd om op de twee mensen te wachten die nog iets wilden bestellen. Als ik de trein zou missen, moest ik een half uur wachten en dat wilde ik niet. Het was een lange dag geweest. Ik wilde niets liever dan thuis op de bank ploffen met een diepvriespiza uit de oven. Dan maar een uurtje honger lijden. Bovendien had ik nog een krentenbol in mijn tas zitten.
Een stroom mensen gleed langs mij heen naar boven terwijl ik met de roltrap naar beneden ging. Maar weinig mensen hadden hun smartphone in de hand, dat zag je niet vaak. Er was iets met die mensen. Ze keken een beetje verwilderd om zich heen. Vanuit mijn ooghoek zag ik iets zwarts fladderen. Ik voelde een lichte duizeling in mijn hoofd. Dat effect had een roltrap op mij als ik me niet concentreerde op een punt. Ik keek naar mijn hand op de zwarte leuning. Als ik zo bleef kijken, leek het net of de leuning niet bewoog. Weer dacht ik iets zwarts te zien fladderen. Een zuchtje wind streelde mijn wang. Mijn blik bleef nog steeds op mijn hand rusten. Plotseling golfde de leuning van de roltrap voor mijn ogen. Er kwam een zwarte vogel uit gevlogen. Het leek zo echt dat ik ervan schrok.
Half struikelend stapte ik van de roltrap. De trein stond al te wachten. Ik zette een sprint in. De trein moest net aangekomen zijn, want de mensen liepen allemaal richting de roltrap. Ik keek naar het bord om er zeker van te zijn dat ik de juiste trein had. Toen zag ik de rode letters pas. Vertraging. Plus minus dertig minuten. Een galmende stem bevestigde wat ik op het bord las. Riepen ze het nu pas om, of was het me zojuist niet opgevallen? Klote zooi. Had ik nu maar dat broodje kroket gehaald. Nu ging natuurlijk iedereen naar de kiosk in de stationshal.
Een conducteur stapte uit de trein en de mensen vlogen op hem af. Ik probeerde me bij de groep aan te sluiten. Ik kon niet verstaan wat hij zei, maar een man met een kaal hoofd schreeuwde naar achteren: ‘Tjonge, jonge, wat een puinhoop. Het kan nog wel twee uur gaan duren!’ Mijn maag brandde. Ik had honger, ik wilde naar huis. Ik begaf mij weer op weg naar de roltrap. Daar was nu een opstopping ontstaan. Misschien kon ik beter op het perron blijven. Misschien stond er ergens verderop ook een kiosk.
Ik baande mij een weg door de menigte. Steeds meer bankjes op het perron raakten bezet. Een paar jongens in soldatenuniform installeerden zich op hun legertassen. Ik bereikte het einde van het perron. Er was hier verdomme geen kiosk. Dan maar weer terug. Ik kon ook maar beter ergens gaan zitten. Ik was moe. Op alle borden schreeuwden rode letters mij toe: vertraging. Wachttijd onbekend. Ik was weer vlak bij de roltrap. Dicht bij de trein die misschien gewoon over een kwartier weer ging rijden. Iedereen leek wel dicht bij die trein te willen zijn. Overal zaten of stonden mensen.
Ik vond een leeg plekje bij een pilaar en ging zitten. Een voorbijganger zag mij niet en botste tegen mij aan.
‘Wie gaat er dan ook hier zitten!’ riep de man uit. Ik dacht dat het de man met het kale hoofd was van zojuist. Ik moest hier weg. Misschien toch maar de stationshal proberen? Een broodje kroket misschien? Of een frietje met? Ik stond op en probeerde de roltrap te bereiken. Nog steeds was er een opstopping. Naast de roltrap liep een trap omhoog. Kennelijk was niemand op het idee gekomen om die te nemen. Met grote sprongen nam ik de treden.
Toen ik bovenkwam, zonk de moed mij in de schoenen. Mensen krioelden door elkaar. Ik kon nu al voorspellen dat er een flinke rij zou staan bij de kiosk. Een vrouw met een grote zak friet passeerde mij en nam de trap naar het perron. Even schoot de gedachte door mijn hoofd om de zak friet uit haar handen te grissen en hard weg te rennen. Ik schudde mijn hoofd terwijl ik haar de trap af volgde. Inmiddels hadden een paar mensen de trap ook ontdekt. Ze waren op de treden gaan zitten. Ik liep verder naar beneden en nam plaats op de tweede trede. Zo zou ik snel bij de trein kunnen komen, mocht hij weer gaan rijden.
Het bleef een tijdje rustig op de trap en ik voelde me tot rust komen. Ik keek naar de mensen op het perron. Een meisje met een zwarte knot op haar hoofd tikte geagiteerd op haar telefoon, staarde dan weer naar het bord, belde met iemand, tikte weer op haar telefoon, liep heen weer, stond weer stil voor het bord. Een stem galmde: ‘Beste reizigers, helaas is er een stroomstoring. De treinen zullen voorlopig niet rijden. Wij raden u aan ander vervoer te regelen. Ik herhaal, wij raden u aan ander vervoer te regelen.’ Het meisje met de zwarte knot stond weer te bellen. Ze maakte er heftige handgebaren bij. De man met het kale hoofd stormde mij voorbij de trap op. ‘Het is ook altijd hetzelfde met die kutzakken van de NS. Ik wil mijn geld terug!’ hoorde ik hem roepen.
Een aantal mensen bleef zitten. Veel mensen verlieten het perron. Ik begon te twijfelen of ik ook ander vervoer moest regelen. De bus zou er minstens anderhalf uur over doen. Bij de bushaltes zou het nu vast zwart zien van de mensen. Het meisje met de zwarte knot vloog op mij af met wijd opengesperde ogen. ‘Een Uber, ik heb een Uber! Moet je ook naar Utrecht? Er is nog een plekje vrij.’ Ik schudde mijn hoofd van nee. Drie mensen achter mij sprongen op. Het meisje aarzelde even. ‘Er is maar een plekje vrij, het spijt me’, mompelde ze. Ze rende de traptreden op zonder verder iemand aan te kijken.
Ik voelde de zak waar de krentenbol in zat terwijl ik een flesje water uit mijn schoudertas haalde. Zou ik hem toch maar opeten? Wat als ik hier nog een uur zou zitten? Toch maar een broodje kroket dan? Of een frikandel speciaal? Ik zou nog even moeten wachten, de trap zat inmiddels vol met mensen. Als ik nu zou opstaan, kreeg ik dit plekje nooit meer terug. Ik nam een slok, stopte het flesje water terug in mijn tas en pakte mijn e-reader.
Een half uur verstreek en ik was mijn honger een beetje vergeten door het verhaal waar ik gelijk in verdiept was vanaf de eerste pagina. Ik keek even op. De mensen die nu waren achtergebleven op het perron, leken hun lot geaccepteerd te hebben. Zij wilden geen moeite doen om via een lange omweg thuis te komen in de drukte. Hier konden ze in alle rust naar muziek luisteren, lezen, een dutje doen.
Twee oude vrouwen schuifelden mij tegemoet. Ze waren duidelijk slecht ter been. De ene vrouw ondersteunde de andere vrouw. Ik besloot op te staan. ‘Jullie kunnen hier wel zitten hoor.’ Het gezicht van de vrouw die ondersteund moest worden, begon te stralen. ‘Maar waar gaat u dan zitten?’ Ik schudde mijn hoofd. ‘Gaat u alsjeblieft toch zitten, u kunt het wel gebruiken zo te zien.’ Ze aaide met een hand over mijn wang. ‘Wat ben jij toch een lieverd.’
Ik voelde mij even een klein kind. Vol van trots dat een oud omaatje mij zo lief vond omdat ik haar hielp. Ik ging aan de voet van de trap op de grond zitten en las weer verder op mijn e-reader. Er fladderde iets zwarts vlak bij mijn voeten. Ik schrok op. Een kraai hupte voor mijn voeten op en neer. Af en toe hield hij zijn kopje schuin en keek mij met twee zwarte kraalogen aan. Hij hupte weer weg en stond nu en dan stil om etensresten op te pikken. Ik moest denken aan mijn krentenbol. Mijn maag knorde en mijn hand gleed in mijn handtas.
‘Jongedame.’ Ik draaide mij half om. Het was de vrouw die de andere oude vrouw had ondersteund tijdens het lopen.
‘Heeft u misschien iets te eten bij u? Mijn buurvrouw hier heeft al een paar uur niets gegeten en ze voelt zich slap worden.’ Mijn hand streelde de plastic zak waar de krentenbol in zat. Mijn maag begon nog harder te knorren. ‘Eh, nee, sorry’, zei ik. Ik voelde mijn hoofd rood worden. De vrouw schudde haar hoofd. ‘Niets om je voor te schamen hoor, jij kunt er ook niks aan doen dat wij zo slecht voorbereid waren op de reis.’ De andere vrouw hing met haar hoofd tegen de leuning.
‘Misschien kan ik iets voor u halen bij de kiosk?’ Ik moest eten, en wel nu. De vrouw die met haar hoofd tegen de leuning hing, ging rechtop zitten en riep met een verrassend luide stem: ‘Die troep kan ik niet verdragen.’
‘Het spijt me’, mompelde ik zachtjes en draaide me weer om. Shit, wat moest ik nou doen. Ik kon nu natuurlijk mijn krentenbol niet meer opeten. Ik probeerde weer wat te lezen maar ik kon me niet meer concentreren. Zou ik dan toch naar de kiosk gaan? Misschien dat de meeste mensen nu wel het station verlaten hadden. Mijn maag ging als een razende tekeer bij die gedachte. Iets glads en zachts wreef over mijn arm. Ik keek opzij en ik schoot overeind. Twee kille zwarte kraalogen staarden mij aan. Het was de kraai. Even hield hij zijn kopje schuin en toen pikte hij naar iets in mijn tas. Ik had niet in de gaten gehad dat mijn tas nog open stond. Ik rukte de tas bij hem weg en begon met mijn voeten te stampen. ‘Kraakraaa!’ , krassend vloog hij de hoogte in en verdween achter een stalen balk van het dak van het station.
Ik ging weer zitten. Vluchtig keek ik over mijn schouder naar de twee dametjes achter mij. De vrouw die onwel was geworden, sliep nu. Haar buurvrouw keek mij strak aan maar zei niets. Ik glimlachte vluchtig en boog mij over mijn tas. De krentenbol was er nog. Zelfs de plastic zak was nog helemaal heel. Ik keek naar een pilaar vlakbij de trap. Als ik daar nu eens achter ging staan. Dan kon ik ongemerkt mijn krentenbol eten en was ik nog steeds dicht bij de trein als de stroomstoring ineens verholpen bleek te zijn.
Op dat moment sprong er een conducteur uit de trein die ik had proberen te halen. Hij blies hard op zijn fluitje.
‘Deze trein gaat naar Nijmegen, instappen wie naar Nijmegen moet!’ zijn stem schalde over het perron. Ik stond op en liep met snelle passen naar de trein. Eindelijk naar huis, eindelijk eten! Ik hoorde vleugelslagen boven mijn hoofd. Iets zwarts schoot langs mijn slaap. Ik keek omhoog en om mij heen en botste tegen de pilaar waar ik me achter had willen verstoppen. Ik viel op de grond, mijn tas slingerde van mijn schouder en plofte op de grijze tegels. De inhoud van mijn tas lag nu over het perron verspreid, zo voor het grijpen. In paniek zochten mijn ogen naar de zak met de krentenbol. Hij was weg.
De conducteur kwam naar mij toegesneld en hielp mij overeind. ‘Gaat het mevrouw?’
‘Ja, ja, prima’, stamelde ik. Vlug greep ik naar mijn tas en keek erin. De krentenbol zat er niet meer in. Een vrouw met een rolkoffer kwam mij mijn e-reader en het flesje water brengen. ‘Alstublieft, dat was even een flinke botsing’, zei ze lachend. Maar ik kon wel janken. En toen zag ik de kraai.
Vlak voor mijn voeten pikte hij naar iets wat een krentenbol geweest had kunnen zijn. Ik wilde het beest een schop geven. Alsof hij mijn gedachten kon lezen, hield hij zijn kop schuin en staarde mij weer aan met die zwarte, doodse blik. Ik huiverde, stopte mijn spullen in de tas en snelde naar de trein.
Even later gleed het perron aan mij voorbij. Ik zag twee oude dames staan. Onze blikken kruisten elkaar. In een flits herkende ik de twee dametjes die achter mij op de trap hadden gezeten. De dame die onwel was geworden, at een krentenbol. Ze herkende me en stak haar hand naar mij op. Haar vriendin streek de plastic zak strak, gaf mij een kort knikje en gooide de zak de lucht in.
De zak danste voor de ruit waar ik door naar buiten keek en voor ik het besefte veranderde de zak ineens in een grote zwarte kraai. Zijn vleugels klapten hard op en neer terwijl ik zijn priemende ogen door het glas heen voelde boren. Ik kromp in elkaar van de pijn die nu zo fel brandde in mijn maag. ‘Kraaaa!’ hoorde ik nog een keer. Toen ik weer opkeek, zag ik niets anders meer dan groene weides met hier en daar een boerderij. Opgelucht sloot ik mijn ogen. Het zou nu niet lang meer duren. Met een pizza op de bank voor de tv, dat was het enige wat ik nog wilde.
10 augustus 2022
Wat vond je van dit verhaal? Laat hieronder een reactie achter.