Lisanne stond de kronkelende twijgen van de hazelaars te bewonderen. De lente was net begonnen en er groeiden al bruingele katjes aan de takken. Koolmeesjes fladderden opgewonden tussen de boompjes heen en weer.
Het voelde alsof ze Lisanne welkom heetten in de buurttuin, alsof ze haar toejuichten dat ze eindelijk eens iets voor zichzelf begon. De spanning die ze had gevoeld als ze aan haar moestuinplannen dacht, was even van haar afgegleden. Het zou een succes worden. Ze voelde het aan alles.
Ineens viel haar een blauwe vlek op tussen de wirwar aan takken. Ze keek nog eens goed en zag dat ze van bovenaf op een lager gelegen tuin uitkeek. Daar zat een vrouw in een blauw gewaad op de grond. Ze zat voor een klein Boeddhabeeld. Haar ogen waren gesloten. Vanaf de plek waar Lisanne stond leek het net alsof de vrouw zweefde tussen de ingewikkelde kronkels van de hazelaartakken. Lisanne bleef zo een tijdje naar haar kijken toen de vrouw plotseling haar ogen opende. De koolmeesjes vlogen luid kwetterend weg. Lisanne schrok ervan en deed een paar stappen achteruit. Maar tussen de takken door zag ze nog duidelijk twee lichtgrijze ogen die haar aanstaarden.
Dat was de enige keer dat ze de vrouw bij het Boeddhabeeld had zien zitten. In de weken die volgden groeiden er steeds meer bladeren aan de takken waardoor de tuin met het beeld aan het zicht werd onttrokken. Wie niet beter wist, zou denken dat de buurttuin ophield bij de hazelaarbomen. Elke keer als Lisanne er langs liep, stopte ze even om door de bladeren te turen.
Hoe zou de tuin er nu uit zien? vroeg ze zich dan af. Toch durfde ze niet om de bomen heen te lopen. Het kwam door iets wat Margreet haar ooit eens had gezegd: ‘Je kunt Agaat maar beter met rust laten.’
Lisanne had moeten denken aan die starende ogen die haar vanachter de hazelaars in zich op hadden genomen.
Er was iets in die blik geweest waardoor Lisanne zich had gevoeld als een klein kind dat betrapt werd.
Haar moestuinplan werd een succes. Bijna iedere dag fietste ze naar de buurttuin die net buiten de stad lag. En dat kwam niet alleen door de sla die nu met bossen tegelijk uit haar bakken schoot. Telkens als ze in de tuin kwam, leek het net alsof ze een andere wereld betrad. Een plek die als een cocon om haar heen sloot zodra ze het hek van de buurttuin opende. Voor even bestond haar wereld uit niets anders dan het ruizen van de bladeren aan de bomen, het zoemen van de bijen en de geur van vochtige aarde. Dan dacht ze niet meer aan Thijs of aan de afkeurende blikken van haar zus.
Op een zaterdagochtend, toen de zon net opkwam, volgde Lisanne het kronkelende pad dat haar langs de moestuintjes leidde. Er was nog niemand in de buurttuin. Het pad kwam uit bij een hek dat aan een groot weiland grensde. Daar stonden haar moestuinbakken opgesteld. Volgens de Makkelijke Moestuinapp zouden de eerste sprietjes van de worteltjes al te zien moeten zijn. De app was een goede mentor. De aanwijzingen die ze opvolgde, klopten tot nu toe altijd. Maar eenmaal bij haar bakken aangekomen, zag ze iets wat ze bijna niet kon geloven. Een glinsterend slakkenspoor trok dwars door het vakje waar de zaailingen zouden moeten opkomen. Hoe kon dat nou! Ze had op de randen van de bakken schelpen gelegd. Volgens de tips in de app konden slakken daar nooit overheen kruipen.
Lisanne haalde haar telefoon uit haar rugzak en maakte een foto van het slakkenspoor. Ze deelde hem gelijk op Instagram.
No luck today met mijn worteltjes, typte ze eronder. Het eerste hartje kwam van Bram, haar neefje van dertien.
Die was vandaag wel erg vroeg wakker.
Ze schrok op van een luid gekwetter. Het kwam bij de hazelaars vandaan. Een zwerm koolmeesjes vloog op uit de groene bladeren en verspreidde zich over het weiland. Even later kwam een grijs gestreepte poes vanachter de bomen tevoorschijn.
Het was Misty. Ze volgde op haar gemak het tuinpad richting de ingang van de buurttuin. Bij het toegangshek lag de moestuin van Bert, de beheerder van de tuin, en daar verdween Misty tussen de kroppen sla. Het was maar goed dat Bert er niet was. Laatst had hij tegen Lisanne gezegd dat hij dat rotbeest nog eens met zijn luchtbuks af zou schieten.
Misty kwam weer tevoorschijn en begon nu een kuiltje tussen Berts aardbeien te graven. Ze ging er op zitten, groef het weer dicht waarna ze op het hek sprong om daar de weg in de gaten te houden. Lisanne draaide zich glimlachend om.
Ze mocht Bert niet. De dag waarop ze haar bakken had geïnstalleerd, had Bert het hoofdschuddend staan bekijken.
‘Dat gaat nooit werken,’ had hij gezegd, ‘de jeugd denkt zich er altijd maar makkelijk vanaf te kunnen maken.’
Maar hij kreeg ongelijk. Niet alleen de sla groeide goed, ook de peultjes klommen steeds verder omhoog langs het klimrek dat ze aan haar bak had vastgemaakt. Lisanne was er trots op dat ze dit helemaal zelf voor elkaar had gekregen.
Ze leunde over het hek en keek uit over het weiland waar soms wel eens pony’s graasden. Nee, ze mocht Bert bepaald niet.
Hij deed haar denken aan Thijs. Die kon ze even vergeten als ze groenten uit haar bakken oogstte, maar steeds was Bert in de buurt. Soms fronste hij alleen maar zijn voorhoofd, een andere keer mompelde hij weer iets onverstaanbaars. En altijd gingen haar gedachten dan terug naar die keren dat Thijs de vuile borden uit de vaatwasser haalde, net nadat ze alles had ingeruimd. Dan rankschikte hij ze opnieuw, vaak met veel lawaai.
‘Zo gaat het ook nooit werken,’ mompelde hij dan. Of ze moest denken aan haar schoenen die ze altijd moest uittrekken in de gang. En als ze dat een keer vergat, stuurde hij haar terug. Alsof ze een kind was.
En zo was er steeds wel iets wat beter kon of anders moest. Het maakte dat ze zich dom voelde. Het had haar razend gemaakt vanbinnen. Er had een woede in haar gesluimerd die haar iedere dag steeds meer naar de keel greep. Uiteindelijk was er geen andere uitweg meer geweest. Thijs had zijn hoofd geschud toen ze de laatste koffer in haar auto had gepropt.
Het enige wat hij zei was: ‘Het is wel erg onhandig dat je weggaat, net nu ik die promotie heb gekregen.’
In de lucht zoemde een drone. Haar ogen zochten naar de man met het blauwe petje en ze vond hem in de verte bij een groepje knotwilgen. Sinds de pony’s weg waren, was hij bijna iedere dag in het weiland te vinden met een grote afstandsbediening.
Dit tot grote ergernis van Bert. ‘Wie weet filmt hij ons wel de hele tijd met dat ding!’ riep hij laatst nog uit.
‘Nou Bert,’ had Margreet tegen hem gezegd, ‘niemand zit te wachten op filmpjes van een oude zeurpiet. Daar zou ik niet zo bang voor zijn als ik jou was.’ Bert had zich toen omgedraaid en over zijn schouder geroepen:
‘Zorg jij maar dat die wildernis van jou eens wat ingeperkt wordt. Ik krijg steeds meer onkruid in mijn tuin!’
Margreet had haar schouders erbij opgehaald. Ze deed inderdaad weinig met haar tuin en liet alles wat kwam aanwaaien lekker woekeren. ‘Het zijn allemaal bijenlokkers,’ zei ze altijd.
Het tuintje van Margreet lag naast Lisanne ’s bakken. Margreet lag meestal in haar tuinstoel een boek te lezen als Lisanne aan kwam lopen. Maar zodra ze Lisanne zag, legde ze haar boek weg. Dan klapte ze een extra tuinstoel uit en schonk ze thee in uit een thermoskan. Dat was fijn. Het maakte dat Lisanne zich op haar gemak voelde bij haar. Dat ze het uiteindelijk aandurfde om haar over Thijs te vertellen. Dat ze daarbij haar tranen durfde te laten lopen.
Margreet was toen meteen naar haar toegesneld, had haar stevig omhelsd en in haar oor gefluisterd:
‘Altijd voor jezelf kiezen meid. Het leven is veel te kort om te verspillen aan sneue types.’ Daar had Lisanne nog harder om moeten huilen. Waarom kon haar zus nooit zoiets zeggen? Lisanne was haar harteloze woorden nog altijd niet vergeten.
‘Op jouw leeftijd is het niet handig om alleen te zijn. Nu is je kans op kinderen verkeken Liesje.’ Haar zus had weer die betweterige, afkeurende blik in haar ogen gehad toen ze daaraan toevoegde: ‘Zonde hoor, het was zo’n aardige jongen.’
Lisanne volgde de drone in de lucht die soms als een zwarte stip in de wolken oploste en dan weer met een rotvaart naar beneden scheerde. Maar nu leek er aan de duikvlucht geen eind te komen. Ineens klonk er vlakbij een harde plof. Er volgde een hoog zoemgeluid. Daarna was het stil. Op dat moment hoorde Lisanne het tuinhek bij de ingang open en dicht gaan en ze vergat te zoeken naar de plek waar het geluid vandaan was gekomen.
Een vrouw in een blauwe zomerjurk liep over het pad. Het was Agaat. Af en toe stopte ze bij een tuintje om de bloemen te bewonderen terwijl Misty om haar benen cirkelde. Ze droeg versleten sandalen en een lange witte vlecht reikte tot haar middel. Zoals ze daar liep, leek ze wel een soort goeroe. Misschien was Agaat gewoon een aardige vrouw en had Margreet overdreven. Lisanne wilde bij haar bakken weglopen om Agaat tegemoet te lopen. Ze moesten maar eens kennis maken met elkaar, vond ze. Maar Agaat versnelde haar pas en verdween achter de hazelaars. Misty volgde haar op de voet.
‘Hé, mag ik iets vragen?’
Lisanne schrok op en keek over haar schouder. De man met de blauwe pet leunde over het hek. Hij lachte naar haar.
Het zou een knappe man kunnen zijn als zijn ogen niet zo nerveus heen en weer schoten. Lichtbruine ogen die haar nu wantrouwend in zich opnamen.
‘Heb jij mijn drone toevallig gezien?’
Lisanne wenkte hem. ‘Kom maar even kijken. Ik dacht dat ik net iets hoorde vallen ergens in de tuin.’
De man klom over het hek en stond nu voor haar. Lisanne schatte hem niet veel ouder dan zijzelf was.
‘Ik dacht dat tuinieren alleen iets voor gepensioneerden was,’ zei hij terwijl hij naar de bakken wees. Lisanne lachte.
‘Ja, maar ik ben wel een hippe tuinierster.‘ Hij reageerde er niet op. ‘Ik trek af en toe wat onkruid uit, geef wat water en that’s it. Daar komt verder geen schoffel aan te pas.’
De man had zich nu van haar afgewend en speurde met zijn ogen het terrein af.
Plotseling hoorde ze een gil. Hoog en jammerend sneed het door de lucht. Lisanne kreeg er kippenvel van. Opnieuw klonk er gegil. Het kwam achter de hazelaars vandaan. Lisanne rende zonder iets te zeggen bij haar bakken weg. De man met de blauwe pet volgde haar. Toen ze voor de hazelaarbomen stond, aarzelde ze even. Ze voelde zich een ongewenste indringer. De man wachtte niet en liep al voor haar uit terwijl hij zei: ‘Zullen we maar even gaan kijken dan?’
Lisanne ergerde zich aan hem, aan de manier waarop hij gelijk de leiding nam. Zo zou Thijs het ook gedaan hebben.
Ze zei niets en volgde hem om de boompjes heen. Toen zag ze eindelijk de tuin van Agaat voor het eerst. ‘Wauw,’ fluisterde ze.
Het pad naar beneden liep tussen een zee van wilde bloemen die zachtjes heen en weer wiegden in de wind. Ze herkende klaprozen, korenbloemen en margrieten. Agaat stak er als een exotische bloem bovenuit in haar blauwe jurk. Ze stond met haar rug naar hen toe en had haar armen om zich heen geslagen. Het leek wel alsof ze meedeinde op het ritme van de wuivende bloemen. Agaat begon zachtjes te jammeren. Lisanne voelde zich er ongemakkelijk bij worden. De man met de pet fronste zijn wenkbrauwen naar Lisanne. Met een ruk draaide Agaat zich om. Haar gezicht zag er ontredderd uit.
‘Wie… wie heeft dit gedaan!’ stamelde ze.
Misschien was er iets gebeurt met Misty. Vlug volgde Lisanne het pad verder naar beneden en kwam uit op een kleine open plek waar Agaat rotstuintjes had gemaakt. Er groeiden blauwe kruipklokjes, wilde tijm en felgekleurde vetplantjes tussen de stenen. Nu ze hier stond, begreep Lisanne waarom Agaat zo op zichzelf was. Dit was een prachtige plek om je af te zonderen. Lisanne keek om zich heen maar Misty was nergens te bekennen. Ze zag wel het Boeddhabeeld. ‘Oh wat erg,’ zei ze zachtjes. Daar zat hij tussen de woekerende klokjes. Het hoofd was van zijn nek gerukt en rustte met een serene glimlach in zijn schoot.
Met een bevende vinger wees Agaat naar de man met de blauwe pet. ‘Jij moet hier vast achter zitten, dat kan niet anders.’
De kaakspieren in het gezicht van de man verstrakten. ‘Als u soms mijn drone bedoelt, die kan nooit een hoofd van een romp afrukken.’ Hij keek om zich heen. ‘Ik zie hem ook nergens liggen.’
Iemand kuchte. Lisanne zag het gezicht van Agaat nog meer betrekken.
‘Bedoel je deze soms, Erik?’ Het was Bert. Hij stond aan de rand van de open plek en hield de drone in zijn rechterhand vast.
‘Hij kan best tegen het beeldje zijn aan gestuiterd voordat hij hier tussen het onkruid viel,’ zei hij en hij grijnsde erbij.
‘En nu is ie van mij.’
De man met de blauwe pet die Erik heette, greep naar de drone. Maar Bert pakte hem stevig bij zijn pols vast.
‘Luister goed jij,’ siste hij. ‘Als ik je nog een keer in dat weiland zie, dan bel ik de politie begrepen? Spionage en vernieling zullen zeker een reden zijn om je op te pakken.’
Erik rukte zijn hand los en ging vlak voor hem staan. Bert was een klein dik mannetje en hij leek bijna een dwerg tegenover Erik. Maar Bert bleef staan waar hij stond toen Erik zich naar hem toeboog en op dreigende toon tegen hem fluisterde:
‘Prima. Ik ga al. Maar een woord tegen de politie en ik vertel ze alles over wat jij hier nog meer in de tuin uitspookt.’ Berts mond beefde even maar hij herpakte zich. ‘Ik weet niet waar je het over hebt,’ zei hij vlug. Erik maakte een beweging met zijn vuist alsof hij wilde uithalen. Toen draaide hij zich om en met woeste armbewegingen baande hij zich een weg tussen de wilde bloemen naar boven. Eenmaal verdwenen achter de hazelaars schreeuwde hij: ‘Denk niet dat je hiermee wegkomt Bert!’
Bert liep rood aan en smeet de drone op de grond. Hij trapte er net zolang op totdat er niets meer overbleef dan een hoopje onderdelen.
Agaat hield haar handen voor haar gezicht. ‘Hou hiermee op, laat me met rust,’ prevelde ze steeds opnieuw.
Bert keek nog steeds kwaad en zei: ‘Ach mens, stel je niet aan. Dat beeld lijmen we wel weer.’
Hij wees naar de restanten van de drone op de grond. ‘Die ruim ik morgen wel voor je op.’ Agaat schudde wild met haar hoofd.
‘Ik wil jou hier niet meer zien, ellendeling die je bent!’ Lisanne deed een stap naar voren.
‘Ik ruim het wel op Agaat. Ga maar even zitten, dan haal ik mijn rugzak.’ Agaat leek een beetje te kalmeren.
Bert haalde zijn schouders op. ‘Wat jullie willen, ik heb wel wat beters te doen vandaag.’
Hij liep weg over het pad tussen de bloemen en Lisanne volgde hem. Bij de hazelaars aangekomen, draaide Lisanne zich nog een keer om. Agaat hield iets tussen haar vingers en keek er met grote ogen naar. Het was een slak.
‘Jij vies beest!’ siste ze en ze smeet hem op de grond.
Agaat bleef een aparte vrouw, dacht Lisanne, terwijl ze naar haar bakken liep. Haar rugzak lag er nog. Ergens had Lisanne er rekening mee gehouden dat Erik die meegenomen zou hebben. Uit wrok misschien. Ze tuurde naar de wilgenbomen in de verte maar ze zag hem niet.
Toen ze met haar rugzak weer terugkwam op de open plek was Agaat verdwenen. Evenals het Boeddhabeeld. Misty was er wel. Ze snuffelde aan de brokstukken van de drone. Er lag een kapotgetrapt slakkenhuisje naast. Een slijmerige substantie sijpelde eronder vandaan. Lisanne rilde even toen ze het zag. Ze liep weer om de hazelaars heen, maar zag Agaat niet over het tuinpad lopen. De tuin van Agaat leek geen andere ingang te hebben. Aan de achterkant werd haar tuin afgesloten door een hoge heg. Waar kon zij zo gauw gebleven zijn?
Ook in de dagen die volgden, zag Lisanne Agaat niet meer. En het leek wel alsof ze het mooie weer met zich mee had genomen. Grijze dagen regen zich aaneen en de zon brak maar zelden door. De koolmeesjes, die anders zo vrolijk kwetterden tussen de hazelaars, zwegen als Lisanne voorbijliep. Alsof ze haar niet meer wilden groeten. Net als de andere buurttuinders. Aad, die altijd vrolijk zijn hoedje afnam, draaide zich nu vlug om als hij Lisanne zag. En Mira, een vrouw met een pruilmond die meestal kort knikte als Lisanne haar groette, keek haar nu ronduit hatelijk aan.
En het ging niet goed met haar groenten. Waar eerst de sla en andijvie volop groeiden, groeide nu een zielig hoopje aangevreten blad. Iedere dag vond ze wel een slak in haar bakken. Steeds vaker zag ze Bert en Mira samen smiespelen terwijl ze haar kant uit keken. Mira lachte dan hoog en schril. Het werkte Lisanne op de zenuwen. Laatst kwam Bert zelfs bij haar staan toen ze voor de zoveelste keer een paar slakken verwijderde. Hij zei toen: ‘Ik zei toch dat het nooit ging werken.’
Ze had het gezicht van Thijs voor zich gezien op dat moment. Bijna had ze Bert in zijn gezicht gestompt.
Alleen Margreet bleef gelukkig zichzelf. Ze had aan haar lippen gehangen toen Lisanne haar over het voorval met het Boeddhabeeld vertelde. En over Agaat die ineens verdwenen was en zich niet meer liet zien.
‘Agaat laat nog wel van zich horen,’ had Margreet gezegd. ‘Dit laat ze niet zomaar over haar kant gaan, dat kan ik je verzekeren.’ Lisanne wist het niet zeker. Zoals Agaat had staan jammeren bij haar Boeddhabeeld. Iemand had haar geheime tuin bezoedeld. Zou ze nog wel terug willen komen? En wie kon dit gedaan hebben? Misschien waren het gewoon kwajongens uit de buurt geweest.
Maar Margreet was heel stellig toen ze zei: ‘Het zou mij niet verbazen als Bert hier achter zit. Zoals hij hier overal rondbanjert, alsof alle tuintjes van hem zijn.’ Margreet had haar hoofd erbij geschud. ‘Laatst betrapte ik hem nog toen hij iets uit mijn tuin aan het plukken was. Had ie zo een heleboel honingklaver uit de grond getrokken. Het groeide teveel op het pad, had ie gezegd. Nou vraag ik je!’
Lisanne wist niet wat ze ervan moest denken. Bert moest van andermans tuintjes afblijven, dat was waar. Maar zou hij echt het beeld vernield hebben? En waarom? Daar had Margreet natuurlijk wel een antwoord op. ‘Hij wil dat Misty verdwijnt. Agaat voert haar steeds brokjes ook al is het niet haar kat. Als Agaat nu wegblijft vanwege dat beeld, blijft Misty misschien ook weg.’
Lisanne wilde niet geloven dat het echt zover zou gaan. Bovendien zag ze Misty nog geregeld lopen tussen de tuintjes.
Bert zou wat beters moeten verzinnen.
De pony’s graasden weer in het weiland en het blauwe petje van Erik verscheen niet meer tussen de knotwilgen. Lisanne had op de dag dat het Boeddhabeeld vernield was, de stukken drone in haar rugzak gestopt. Ze droeg ze nog altijd met zich mee. Wie weet had Erik er nog iets aan. Al vond Lisanne het niet zo erg dat ze hem niet meer zag. Ook al was Bert nog zo’n eikel, Erik had haar een onaangenaam gevoel bezorgd met zijn dreigementen. Maar als ze weleens vroeg in de ochtend haar bakken bezocht, zag ze een ander figuur door het weiland sluipen. Het was een tengere jongen met een zwarte hoodie. Lange tijd stond hij stil, typte wat op zijn telefoon en rende dan plotseling naar een andere plek. Lisanne vond het maar vreemd.
Het weer werd beter maar Agaat was nog steeds niet teruggekomen. Op een zwoele zomeravond zat Lisanne in het klapstoeltje naast de tuinstoel van Margreet. Ze deelden samen een fles rode wijn. Ze zaten net aan hun eerste glas toen drie buurttuinders hun kant uit liepen. ‘Er komt gedonder aan,’ zei Margreet. Ze was rechtop in haar stoel gaan zitten. Bert liep voorop en achter hem volgden Mira en Aad. ‘Zo,’ zei Bert toen ze dichterbij kwamen, ‘aan de drank dames?’ Margreet zuchtte diep.
‘Vertel het eens Bert, wat zit je dwars?’ Mira was met haar handen in haar zij gaan staan en Aad schuifelde een beetje ongemakkelijk heen en weer.
‘Wat mij dwars zit, is dat beeld van Agaat.’ Hij keek Lisanne nu recht aan. ‘Want was jij die dag niet als eerste in de buurttuin?’
‘Dat klopt,’ zei Lisanne. Margreet stond op uit haar stoel en schudde haar hoofd. Haar wilde grijze haardos danste rond haar hoekige gezicht. ‘En wat dan nog?’ zei Margreet afgemeten terwijl ze boven Bert uittorende.
Bert maakte een afwerend gebaar naar haar. ‘Laat me uitpraten.’ Hij keek Lisanne weer aan. ‘Jij snapt natuurlijk ook wel dat die drone nooit het beeld kapot heeft kunnen maken, maar jij was in de buurt. Niemand die je zou zien als je het beeld een kopje kleiner maakte.’
Lisanne voelde woede in zich opkomen. Dezelfde woede die ze altijd voelde als Thijs weer eens kritiek op haar had. Ze sprong op uit haar stoeltje waardoor er spetters rode wijn uit haar glas op Berts blauwe blouse terechtkwamen. Vol afgrijzen wreef hij over de vlekken op zijn borst. Lisanne probeerde de trilling in haar stem te bedwingen toen ze zei:
‘Wat heb ik jou toch gedaan dat je zo’n hekel aan me hebt. Waarom zou ik het beeld vernielen, waarom?’
Bert haalde zijn schouders op. ‘De jeugd heeft gewoon geen respect meer voor andermans eigendommen. Ik lees niets anders in de krant tegenwoordig.’
Aad staarde Bert aan maar zei niets. Bert haalde zijn schouders weer op.
‘Wie zou het anders gedaan kunnen hebben? Wij waren er niet op het moment dat het beeld een kopje kleiner gemaakt werd.’
Mira stond er heftig bij te knikken. Bert wees naar de houten bakken van Lisanne.
‘Ik wil die dingen hier morgen weg hebben van het terrein. Wie andermans spullen vernield is hier niet meer welkom!’
Margreet sloeg haar glas wijn in een keer achterover en greep Bert bij de mouw van zijn blouse.
Ze keek op hem neer en schreeuwde: ‘Ellendig tuinkaboutertje! Hoe durf je haar zomaar te beschuldigen. Je hebt het gewoon zelf gedaan. Nu weet ik het zeker!’
Lisanne pakte Margreet bij haar arm. ‘Laat het nou maar Margreet. Het is goed zo. Ik ga wel weg. Voor mij is de lol er toch al vanaf.’ Met fonkelende ogen keek Margreet haar aan. Het was Lisanne nooit eerder opgevallen dat Margreet lichtgrijze ogen had. Bert keek triomfantelijk naar Mira die zich met een hoog kakellachje omdraaide en wegliep. Margreet liet Bert los en begon met woeste bewegingen haar spullen op te ruimen. ‘Nou, dan zien jullie mij hier ook nooit meer terug!’
Bert glimlachte naar haar. ‘Mooi zo,’ zei hij, ‘dan is dat geregeld.’ En hij liep Mira achterna.
Aad bleef nog even staan dralen. Zijn zongebruinde gezicht zag er flets uit in de schemering.
‘Sorry dames,’ mompelde hij, ‘dit had ik nooit gewild voor jullie.’
‘Ach, ga jij ook maar weg,’ snauwde Margreet. ‘ Je moet je niet zo laten inpalmen door die dictator.’
Met gebogen hoofd droop hij af. Maar hij draaide zich nog een keer om. ‘Kun jij niet een goed woordje voor Lisanne doen?’
zei hij. Margreet maakte een afwerend gebaar met haar hand. ‘Dat heeft weinig zin, dat weet jij net zo goed als ik, Aad.’
Lisanne keek Margreet vragend aan maar Margreet deed net alsof ze het niet zag. Ze pakte de fles met rode wijn en schonk de glazen nog een keer bij. ‘Laten we er, nu het nog kan, een mooi feestje van maken.’
Het was al laat toen ze zwalkend langs de hazelaars liepen. Plotseling doemde er een zwarte schim voor hen op.
Lisanne greep van schrik de arm van Margreet vast. Margreet wankelde en samen tuimelden ze over de grond.
Lisanne keek op en zag dat Mira zich over hen heen boog. Ze huilde. Margreet krabbelde vlug overeind. ‘Hé..heeej!’
De stem van Margreet schalde luid door de buurttuin. ‘Wat is dat nou Mira, vind je het zo erg dat we weg moeten?’
Mira snikte het uit. ‘Nee… neeheehee.’ Margreet keek haar nu kwaad aan. Maar Lisanne had met Mira te doen.
Ze sprong op en sloeg een arm om haar heen. ‘Wat is er aan de hand. Wat doe jij hier nog zo laat?’ vroeg ze.
Mira pruilde nog meer met haar mond nu ze zo huilde. ‘Ik moet ook wèhèheg… ’
Margreet sloeg haar armen over elkaar heen. ‘Ik heb teveel slakken in mijn tuin.’ Ze snikte nog een paar keer en zei toen:
‘Wat ik ook probeer, ze gaan maar niet weg en nu moet ik mijn spullen pakken.’
Lisanne begreep er niets meer van. Zou Bert dit echt tegen haar gezegd hebben? Bert zocht Mira altijd op om zijn vers geoogste aardbeien te laten zien, of om met haar te smiespelen. Dat van die slakken was een slap excuus. Slakken kwamen overal, zelfs in haar moestuinbakken. Margreet trok Mira aan haar arm mee en zei:
‘Kom we gaan naar huis. Morgen gaan we dit eens tot op de bodem uitzoeken.’
24 juni 2022